-
1 cure
n. genezing, geneesmiddel; predikantshulp--------v. genezen; helen; inpottencure1[ kjoeə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————cure21 kuren ⇒ een kuur ondergaan/doen3 verduurzaamd worden ⇒ roken, drogen1 genezen ⇒ beter maken, (doen) herstellen♦voorbeelden:cure someone of drinking • iemand van de drank afhelpencure oneself of bad habits • zijn slechte gewoonten afleren -
2 leaven
n. zuurdeeg, zuurdesem; invloed--------v. desemen; doortrekken, doordringenleaven12 toevoeging ⇒ zweem, gehalte1 rijsmiddel ⇒ gist/bakpoeder————————leaven2〈 werkwoord〉1 gist/zuurdeeg toevoegen aan ⇒ zuren -
3 virtue
n. deugd, goedheid; rechtschapenheid, moraal, goede daad[ və:tsjoe:]1 deugd ⇒ deugdzaamheid, rechtschapenheid♦voorbeelden:¶ by/in virtue of • krachtens, op grond van
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский